In Niet meer dan een nummer brengt Elsbeth Jager een relatief onbekend stuk geschiedenis tot leven voor jonge mensen. Het verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van haar vader, Hugo, die bij het uitbreken van de oorlog 10 jaar oud was. Hugo woont samen met zijn vader, moeder en zijn zusje Geesje in een mooi huis met royale tuin in Batavia. Ze leven daar in een koloniale setting samen met wat toen nog ‘inlanders’ genoemd werden: Wayan en zijn vrouw en dochtertje, die op het erf wonen; Siti, de baboe van zijn kleine zusje, die woont in de kampong, een dorp voor inlanders. Verder zijn er nog een tuinman, een huisbediende en natuurlijk kokkie. Wayan is Hugo’s vriend. Hij kan altijd bij hem terecht voor hulp en goede raad. In de hoek van de tuin is een schuilkelder ingericht. Hugo vraagt zich wel af of ze daar allemaal in kunnen als de nood aan de man is, en of er op de kampong ook een schuilkelder is. Hugo wordt voor het eerst geconfronteerd met de naderende oorlog op 5 december 1941 als het sinterklaasfeest niet zo gevierd wordt als hij altijd gewend was.
Oorlog
De spanning thuis is om te snijden als een paar dagen later, op 8 december, de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië op de radio bekendmaakt dat Nederland aan Japan de oorlog heeft verklaard. Kort daarna volgt de eerste angstige nacht in de schuilkelder en het bombardement op de haven van Tandjong Priok. Langzaam maar zeker wordt Hugo steeds verder weggerukt uit zijn onbezorgde kinderwereld, waarin hij zich kon verliezen in het spelen met zijn vriendjes en in de avonturenboeken van Jules Verne en de verhalen over de heldendaden van de blanke boeren in de Boerenoorlog in Zuid-Afrika, voor wie in die tijd veel sympathie bestond in koloniale kringen. Steeds dichter sluit het Japanse net zich om de Nederlanders, de ‘blandas’. Het inlandse personeel is vertrokken, ook Wayan. Eerst worden de buren en kennissen opgepakt en afgevoerd naar een concentratiekamp en tenslotte zijn ook zij aan de beurt. Eerst zijn vader, maar daarna ook hijzelf met zijn moeder en Geesje naar een ander kamp. Zijn vader heeft hem geleerd heel diep te buigen voor elke Japanner die hij tegenkomt, want als hij dit niet doet dan… Hugo maakt kennis met de laarzen van de Kempetai, de geheime politie.
Volwassen worden
Hugo heeft ontdekt dat hij over zakelijke talenten beschikt. Om zijn moeder te helpen de eindjes aan elkaar te knopen gaat hij fruit verkopen in een stalletje langs de weg. Later, in het tweede kamp, Tjideng, begint hij met behulp van de restanten van een oude kinderwagen een transportonderneming, De Spaarpot, samen met zijn vriend Lex. Daarmee brengen zij de koffers van de nieuw aangekomen mensen in het kamp naar de plaats van bestemming. Hugo ontwikkelt zich tot een zelfstandige jongen, steun en toeverlaat voor zijn moeder en kameraad voor zijn vrienden. Is het eerste kamp nog betrekkelijk open en kan Hugo er nog regelmatig uit om wat rond te zwerven in zijn oude woonbuurt, de volgende kampen waarnaar hij wordt getransporteerd, worden steeds geslotener en krijgen een meer militair karakter. Het regime wordt ook steeds harder en de tirannie willekeuriger. Uiteindelijk wordt hij van zijn moeder en zusje gescheiden en op transport gesteld naar een kamp ver weg, hoog in de bergen. Zonder verwanten is hij nu volledig op zichzelf teruggeworpen en wordt het ook voor hem een strijd om het naakte bestaan waarin hij leert dat niet iedereen even dapper is.
Een merkwaardige rolverwisseling van de kampbewaker
Als het uiteindelijk tot de kampbewoners doordringt dat de oorlog is afgelopen en Japan verslagen, blijkt het leed nog niet geleden te zijn. Buiten de kampen blijkt er een revolutie te zijn uitgebroken en hebben de Indonesiërs de onafhankelijkheid uitgeroepen. Zij zijn bang dat, nu Japan is verslagen, de Nederlanders opnieuw de macht in handen zullen nemen. Alle vrijgekomen Nederlanders dreigen het slachtoffer te worden van deze geweldsexplosie. Alleen in het kamp zijn zij nog veilig. Veiligheid gewaarborgd door de Japanse soldaten, die, in opdracht van de geallieerde overwinnaars, moeten zorgdragen voor een ordelijke machtsoverdracht! Uiteindelijk vindt Hugo zijn vader, moeder en zusje weer terug en gaan zij samen met het schip de Oranje op weg naar Nederland. Hugo vraagt aan zijn vader of alle verhalen over de gruwelijkheden door de Indonesische revolutionairen waar zijn. Hij vraagt zich af of Wayan, toch altijd zijn vriend, ook zulke dingen doet. Niemand die het weet.
Een mooi boek
Elsbeth Jager heeft een heel mooi boek geschreven. In een vlotte, goed leesbare stijl brengt zij het verhaal van Hugo tot leven. Het is het verhaal van een levendige, initatiefrijke jongen die zijn weg moet zoeken in een boze wereld en steeds meer op zichzelf is aangewezen. Een jongen die leert dat primaire reacties niet altijd verstandig zijn en dat het goed is elke situatie op zijn merites te beoordelen. Het is ook een avonturenboek geworden, waarin Hugo je meeneemt in zijn gevoelens van angst, boosheid, verdriet en jongensachtige nieuwsgierigheid. Het is gelukkig niet doordrenkt van lugubere verhalen van de wreedheid van de Japanners. De dreiging is er wel altijd. Het is ook een boek dat schreeuwt om verdere uitleg, prachtig aangestipt door Elsbeth Jager in de vraag van Hugo of Wayan ook ‘zulke dingen doet’. Het is de botsing tussen het ontwaken uit de kinderlijke, nog onbevangen belevingswereld van Hugo en zijn volwassen worden en inzicht krijgen in de koloniale machtsverhoudingen. Heel subtiel geeft Jager ook inzicht in de koloniale leefwereld en mentaliteit van de mensen in de Nederlandse kolonie door te wijzen op het enthousiasme van Hugo voor zijn favoriete boek over de Boerenoorlog. Het boek dwingt tot vragen over het koloniale verleden, alleen al om inzicht te krijgen in het waarom van de geweldsexplosie van de Indonesiërs tegen de ‘blandas’ na de Japanse bezetting, maar ook over de vraag waarom er over deze oorlog zo weinig bekend is in Nederland.