Altijd wat te vieren. Gedichten om gelukkig van te worden bevat dertig gedichten van tweeëntwintig verschillende dichters en drieëndertig illustraties van Carll Cneut. Voor deze feestelijke bundel is een keuze gemaakt uit gedichten die de afgelopen vijftig jaar bij Querido zijn verschenen.
In deze verzameling worden verjaardagen gevierd, bijvoorbeeld in Jarig van Hans & Monique Hagen: ‘ik ben bijna jarig / dan heb ik een partij / en weet je / wie er ook mag komen // jij’.
Of An Verstraete geniet van weer een mooie dag in Er zit een feest in mij: ‘en ik stop / stop / stop / met zingen // zodat ik er klaar voor ben: / voor deze doordeweekse dag // but aaj rok en rol vanbinnen’.
Bart Moeyaert is blij dat hij bestaat in Nu: ‘waar ik mijn hartslag hoor / in vierkwartsmaat: / dat ik besta, dat ik besta.’
En Toon Tellegen is gelukkig in Waarom schrijf ik: ‘Ik schrijf omdat ik wil schrijven / dat ik gelukkig ben.’
Rozengeur en maneschijn
Volgens de achterflap is dit boek: ‘Een vrolijk stemmend cadeau voor feestvarkens en geluksvogels van alle leeftijden.’ Zo is Daar buiten op het feest van Miep Diekmann voor de allerkleinsten: ‘je kan me toch niet vangen / dan brul ik met mijn tijgerkop / en eet ik je in één hap op’.
Terwijl Alles van Eva Gerlach voor oudere lezers is: ‘Op een dag bestond ik. Zat in de boom, het was warm / en er landde een mug op mijn hand, ik liet mijn bril zakken / om hem beter te zien. Ogen met sprieten, waarvoor?’
Erg grappig is Daarginds in de tuin van Annie M.G. Schmidt: ‘en een vijver vol priklimonade. // … / Soms valt er een jongetje PLONS! Omver … / dan redden ze hem het leven. / De anderen likken hem af / want anders zou hij gaan kleven.’
Maar het is niet allemaal rozengeur en maneschijn in deze bundel. Een treurige wending heeft bijvoorbeeld Feestvarken van André Sollie: ‘Het is vandaag weer Dolle Donder / Morgen Vrijdag Vlinderdag /… // Altijd heb ik wat te vieren. / Elke dag maak ik me mooi. / Mijn verdriet, dat zit vanbinnen: / Stille Sneeuwpop wacht op dooi.’
In Glitter van Edward van de Vendel zit een groot verlangen: ‘Dit zeg ik zelf. / En ik vind het echt. // Maar ik hoop zo, / ik hoop zo, / dat jij het eens zegt.’
Elke vogel zingt zoals hij gebekt is
Elke dichter heeft zijn eigen stem, geeft zijn poëzie een eigen klank en kleur. Zo zijn de verzen van Annie M.G. Schmidt vaak erg melodieus en loopt het rijm lekker. Anderen hebben wat last van rijmdwang, en bij sommige gedichten is het ritme juist staccato, zoals in Opnieuw van Toon Tellegen: ‘maar het is niet nieuw / waaraan ik begin / opnieuw is echt opnieuw oprecht opnieuw /hoe moet ik het zeggen.’ Tellegen laat je op die manier over elke versregel nadenken.
Bart Moeyaert klinkt vaak wat filosofisch, zoals in Weer eens en Nu.
Joke van Leeuwen zegt de dingen vaak op een originele manier, zoals in Jarig: ‘gaf aan dat meisje meteen // zoveel verjaardagscadeautjes / dat ze eronder verdween. ‘
Hans & Monique Hagen houden in Jarig van eenvoudig: ‘Er mogen veel cadeautjes komen / met de kinderen erbij / iedereen krijgt taart / en de pakjes zijn voor mij’.
Alles van Eva Gerlach en Feestvarken van André Sollie zijn dan weer wat complexer.
Het allerkortste gedicht in deze bloemlezing telt slechts vier regels: Licht van Hans en Monique Hagen: ‘De sneeuwvlok valt / zo licht en zacht / nog lichter / dan de dichter dacht.’ Ook met heel weinig worden kan je veel (moois) zeggen.
Van sommige dichters vinden we twee of zelfs drie gedichten terug in deze bundel. Die laatste eer valt alleen te beurt aan Annie M.G. Schmidt en Toon Tellegen.
Een lust voor het oog
Carll Cneut tekent voor de illustraties. Hij studeerde grafische vormgeving aan het Sint-Lucasinstituut in Gent. In 1996 begon hij met het illustreren van kinderboeken. Zijn werk werd vaak bekroond, zowel in binnen- als in buitenland. Cneut maakt kunstzinnige prenten waarmee hij de fantasie van de lezer wil prikkelen. Zijn kleurgebruik is expressief en spat van het blad. Hoekige figuren in profiel, volumineuze lichamen en dunne ledematen kenmerken zijn tekenstijl.
Zoals wel vaker, werkt Cneut ook in dit boek met een witte achtergrond, waarop de dierfiguren zijn uitgelicht, zonder decor. Elke illustratie verwijst naar een element in het bijhorende gedicht, de ene keer explicieter dan de andere. Bijzonder geslaagd zijn bijvoorbeeld de olifant in het lege schildpadschild in Lege kleren van Linda Vogelesang. Of het prachtige varkentje in een roze turnpakje met zwarte zijbies en een kanten molensteenkraag, bij ‘This varkentje’ van Edward van de Vendel.
Het boek is verzorgd uitgegeven op wat dikker, mat papier met voorin een inhoudstafel en achterin de verantwoording met per dichter de vermelding van de bundels waarin de gedichten oorspronkelijk verschenen zijn.
Dit is een erg fijne bloemlezing en dankzij de meesterlijke illustraties van Carll Cneut ook een ware lust voor het oog.